Bomans en de pers rond zijn honderdste geboortedag

Edward Krabbendam

2 Maart 1913, 100 jaar geleden, werd Godfried Bomans te Den Haag geboren. Op die geboortedag, bleek Bomans in 2013 morsdood te zijn in de kwaliteitskranten. NRC Handelsblad en de Volkskrant, waar Bomans bijna 25 jaar de grote jongen was, grepen die gelegenheid niet aan om hem te memoreren. Alleen Trouw kwam op 2 maart met een stukje over Bomans. Hij werd een ‘televisiepersoonlijkheid’ en een groot stilist genoemd die bekendstond om zijn kwinkslagen en diepzinnige wijsheden zoals ‘De taal is een handschoen die strak om de huid van de inhoud getrokken is.’

Hoewel Bomans voor een omvangrijke literaire nalatenschap zorgde, heeft hij de taal met geen enkele term verrijkt. Ton den Boon schrijft verder: “Wel zal Bomans in onze taal voortleven als geestelijk vader van een uitspraak over het schrijven die tegenwoordig zo vaak anoniem wordt geciteerd, dat hij al bijna een spreekwoord is geworden: ‘Schrijven is schrappen’.”

Verder schonken het tijdschrift Volzin en het Nederland Dagblad ruim aandacht aan de houding van Bomans ten opzichte van geloof en kerk. Beide artikelen vullen elkaar aan.

***

Hieronder de samenvatting van ‘Geen komiek, maar mysticus’ in Volzin van 22 februari 2013 en enig commentaar.

Anton de Wit (1979) begint zijn artikel met: “De naam ‘Godfried Bomans’ is een toverspreuk (…) die enkel werkt op mensen die vóór 1971 geboren zijn.” Als mensen uit die leeftijdscategorie zijn naam horen, gebeurt er iets. “Men veert op, ogen beginnen te twinkelen, rond de mondhoeken speelt een vage glimlach.” Zij hebben nog allerlei herinneringen, mede door het televisiewerk van Bomans, maar die herinneringen leiden “nog slechts een slapend bestaan.” Dat acht De Wit “tragisch en wonderlijk.” Hij meldt ook dat de destijds meest gelezen schrijver van Nederland zelfs niet meer voorkomt in boeken over de Nederlandse literatuur. Bomans doet niet meer mee, vroeger ook al niet, in de kringen van de ‘serieuze’ literatuur: hij ontving niet één literaire prijs. Het is zoals Simon Carmiggelt zei: “Bomans is een groot schrijver, maar je mag het alleen niet hardop zeggen.” Het was niet chic om van zijn werk te houden. En humor werd lager aangeslagen dan ernst. “Hij werd daarom maar als ´humorist´neergezet; wat in ons land helaas zo veel betekent als: ´niet ernstig te nemen´.

Wat er ook niet aan hielp”, schrijft De Wit verder, “Bomans excelleerde vooral in het schrijven van grillige, weinig kinderachtige en schaamteloos moralistische sprookjes. Een hopeloos impopulair genre in onze tijden en streken (…). Hij staat in een traditie van grote (in hun respectievelijke vaderlanden wél gewaardeerde) vertellers als Perrault, Hauff, Dickens en Andersen, en doet ook zeker niet voor hen onder. Verhalen als De twaalfde koning, De oprechte moordenaar en De dood van een sprookjesverteller staan op eenzame hoogte in de Nederlandse literatuur. (…) Ze bevatten ongekende schoonheid, klaarheid en diepgang – misschien is ‘mystiek’ het juiste woord om Bomans’ sprookjes mee te kenschetsen.”

Hierna gaat De Wit in op het kerkelijke en religieuze gehalte van Bomans en schrijft dat hij geen reactionair was hoewel dat door menigeen is gedacht door Beminde gelovigen, een boekje met warme herinnering aan zijn roomse jeugd. De Wit schrijft: “Toch was hij allesbehalve een kritiekloze dweper met een voorbije tijd. Met name In de kou liet Bomans zich ondubbelzinnig kennen als iemand die juist blij was dat het vrij oppervlakkige soort katholicisme uit de hoogtijdagen van het ‘Rijke Roomse Leven’ voorbij is. Tegelijkertijd gaf hij aan weinig fiducie te hebben in de vernieuwingsbeweging die in de nasleep van het Tweede Vaticaanse Concilie in ons land ontstond. De hedendaagse theologen, zo schreef Bomans, zitten gezellig onder elkaar te praten “over de distributie van de krenten in de krentenbol, terwijl ze buiten de zaal denken: hebben we wel brood? (…) We spreken over nuances om de essentie te verzwijgen.” (Voor Bomans was de essentie: bestaat God? Dáár moest het over gaan, de rest waren de regels van het spel. Op die grote vraag heeft Bomans antwoord gegeven: hij wist het niet. e.k.)

De Wit schrijft verder: “Die laatste uitspraak is van cruciaal belang om de ‘gelovige Bomans’ te begrijpen. Hij was niet progressief of conservatief (…) hij was zijn leven lang op zoek naar een diepere religieuze essentie.” De Wit voert hiervoor Lizzy Breman op, bij wie Bomans in de jaren dertig geregeld over de vloer kwam. In haar huis ging het over het geloof. “Avondlange gesprekken (werden er) gevoerd over Christus en het Evangelie, er werden stevige boeken gelezen en besproken waar de gemiddelde katholiek niet naar taalde: van kerkvaders en mystici, maar ook van moderne bekeerlingen als Newman, Chesterton, Jörgensen.”

De gevolgen bleven voor de bezoekers van huize-Breman niet uit, ze gingen het klooster in. Ook de jonge Bomans vertrok naar het klooster Monte Oliveto maar was snel terug. Die religieuze vorming heeft er wel toe geleid, aldus De Wit, dat het werk van Bomans “is doortrokken van een zoektocht naar waarachtigheid, van het ontmaskeren van valse autoriteiten, van de prangende vraag naar het eeuwige leven. Lees de genoemde sprookjes er maar op na; het zit er allemaal in – niet de krenten waar de theologen zich zoet mee houden, wel het brood.”

Hierna volgt nog een passage over het eenzame verblijf op Rottumerplaat waar Bomans in zijn boekje daarover, ondanks andere berichtgeving, in een staat van gelukzaligheid verkeerde, een “van heilige berusting in zijn lot en leven. Hij genoot van zijn gedwongen vasten en afzondering – als de kluizenaar die hij als twintiger had willen worden.

(Her-)lees Bomans maar eens goed. Je vindt geen inhoudsloze komiek, maar een asceet. Een mysticus. (…)”

***

Afgezien van enige onjuistheden en omissies, is het verheugend een dergelijk artikel over Bomans aan te treffen. Bomans was inderdaad een groot schrijver, hij schreef geweldige sprookjes, hij was geen conservatief katholiek en ja, hij was mysticus.

Het is ook juist dat Bomans in zijn tijd niet veel meer ontving dan de schampere waardering van humorist en dat is later niet veel beter geworden. Deze lofzang van journalist De Wit lijkt me daarom uniek in de officiële pers. Zeker ook omdat hij oog heeft voor de mystieke aard van Bomans.

Wel is het zo dat het vlot geschreven artikel erg herkenbaar is voor lezers van deze site. Alle saillante punten zijn her en der al jaren te vinden, bijvoorbeeld in ‘Bomans en het klooster’ en ‘Bomans als mystieke soloreligieus’, die van de hand zijn van bovengetekende. Bij navraag bleek De Wit deze site als een van zijn informatiebronnen te hebben gebruikt.

***

Hieronder de samenvatting van ‘Bomans en het arme roomse leven’ in het Nederlands Dagblad van 1 maart en enig commentaar.

Het artikel van journalist Herman Veenhof begint met:

“Een eeuw geleden werd Godfried Bomans geboren. Ook voorbij de mythevorming rond zijn persoon valt zijn geloof niet makkelijk te ontmaskeren. Hij zat klem tussen moederkerk en een rebels jezuïtisme.

In 1968 hield Godfried Bomans een preek, voor ruim vierduizend merendeels protestanten in de Amsterdamse Westerkerk. Hij deelde daarin mee dat het concept kerk voor hem had afgedaan. Zijn geloof gold nog slechts het individuele. ‘In de woorden van Jezus zag hij een “verbijsterende combinatie van diepgang en eenvoud”. Door veel in het Nieuwe Testament te lezen, probeerde hij de diepe betekenis van die woorden te achterhalen. Hij las ook andere boeken, zoals ‘Belijdenissen’ van filosoof, kerkvader en mysticus Augustinus.

Mede daardoor stelde Bomans een nieuw godsbeeld voor, niet een God als onbetrouwbare vader in de verte maar als nabije vriend, waarmee je in harmonie verkeert. “Ik geloof”, zei Bomans, “dat God als kameraad, als het wezen dat je helemaal vervult, de God van Ruusbroec en Johannes van het Kruis – het waren maar enkele uitverkorenen, die dat haalden – nu aan ons allen als opgave wordt gesteld. Wat die paar getalenteerden gepresteerd hebben wordt nu een collectieve opdracht”.’ In wezen pleit Bomans bij de puinhopen van zijn geloof en zijn kerk voor een mystieke meritocratie. De meest contemplatieve en onthechte gelovige heeft het bij het rechte eind.

Getob en Getwijfel

Edward Krabbendam haalt dit citaat aan in een van zijn bijdragen over Bomans als religieus denker op de website van het Godfried Bomans Genootschap. De Bomansiaan uit Goes schreef in 2005 het boekje Bomans als provo waarin hij een heel ander beeld neerzette van de schrijver als gelovige.

Waar zijn critici uit de jaren zestig (Harry Mulisch, Kees Fens) Bomans een reactionaire rooms-katholiek vonden en meer traditionele beschouwers als Michiel van der Plas en Gé Vaartjes, de Bomans-biograaf uit Boskoop, denken dat Bomans ondanks al zijn getob en getwijfel ‘gevoelsmatig altijd heel dicht bij de kerk is gebleven’, denkt Krabbendam dat de breuk met het zijns inziens arm geworden roomse leven bij Bomans al eerder en radicaler plaatsvond. Dat wil niet zeggen dat Bomans met de kerk ook zijn geloof verloor.”

Na dit ruime citaat brengt Veenhof een andere preek in herinnering, gehouden in een katholieke kerk te Spijkenisse. Bomans beweerde daar in 1967 dat het heldere licht van de catechismus duister was geworden. Desgevraagd zei Harry Broshuis – bezig met een promotiestudie over Bomans en het rooms-katholicisme – dat Bomans geloofszekerheid van parochianen wegnam waardoor twijfels en onzekerheden toenamen.

Veenhof schrijft verder:

“Krabbendam memoreert hoe Bomans juist in Spijkenisse ruimte geeft aan zijn veranderde geloof. Hij is niet rooms-katholiek meer, maar een ‘mystieke soloreligieus’. Bomans herinnert zich hoe hij als zevenjarig ventje langs het Spaarne in Haarlem liep: ‘ik zag alles voor het eerst, als een pasgeborene. Waarvoor diende het allemaal, wat was de betekenis van de dingen? En vooral: waarvoor ben ik er en wat doe ik hier eigenlijk? Waar kom ik vandaan? Waar ga ik heen? Uit die panische radeloosheid wordt elke godsdienst geboren.’”

Hoewel iedereen in Nederland Bomans kende als een olijke causeur, had hij angsten gekend en diepe trauma’s. Zo had hij zeer geleden onder zijn kille vader.

Veenhof gaat verder met:

“Volgens Krabbendam was Bomans een ex-roomse rebel geworden. Dat blijkt vooral in de uitgewerkte teksten van de drie religieuze televisieprogramma’s die hij in 1969 en 1970 voor de NCRV maakte. Naast ‘Bomans in triplo’ (waarin hij zijn kloosterfamilie Arnold en Wally interviewde) was dat een uitzending uit Israël en een met de titel ‘Stroomt er nog water in Rome?’

Vooral daar, in het hart van zijn kerk, zocht Bomans naar de essentie, maar vond alleen nog maar overwoekering. De kerk ‘werd een bloeiende zaak. En nu is het uitverkoop. De klanten komen niet meer. Ik vind dat alleen maar verheugend. (…) De mensen willen weer het water zèlf horen ruisen. Terug naar de oerkracht, waarmee het begonnen is. Wat is de tekst? Wat lezen we precies, wanneer al die lianen zijn weggekapt waarmee het Evangelie overwoekerd is? Het wordt stiller in de winkel, maar de mensen die er komen willen ook het oorspronkelijke produkt.’”

Veenhof vraagt zich vervolgens af of er bij Bomans – gelet op zijn kritische houding ten opzichte van Rome – van protestantisering sprake was. Volgens Broshuis stond Bomans ambivalent tegenover de verdwijning van de vormenrijkdom van voor het Tweede Vaticaanse Concilie begin jaren zestig van de vorige eeuw. Die teloorgang betreurde hij terwijl hij ook blij was dat de ‘franje’ verdween. In die zin ‘protestantiseerde’ hij.

“Volgens Krabbendam,” zo schrijft Veenhof, “is Bomans’ protestantisering geen goede gedachte. Hij haalt daarvoor het gesprek aan van Bomans met Kuitert, die de waarheden van zijn gereformeerde kerk sloopte, net zoals Bomans (volgens Jos Palm in 1998) de ‘grafdelver van het roomse’ was.”

Ten slotte vraagt Veenhof zich af of dit ook zo is. Bomans heeft op tv gesprekken gevoerd met theologen maar is daar later niet op teruggekomen, wel op het gesprek met Pieter Jongeling, destijds politicus van het Gereformeerd Politiek Verbond (GPV) en hoofdredacteur van het Nederlands Dagblad. Bomans moet niet veel hebben van diens christelijke inhoud maar bewonderde in Jongeling “de onwankelbaarheid en de authenticiteit die hijzelf allang verloren is.”

***

In ‘Bomans als provo’ uit 2005 bracht ik als eerste het mystieke aspect van Bomans naar voren en werkte dat later uit op deze site. Dat aspect verschijnt nu voor het eerst in de pers, wat ik verheugend vind. Door zijn mystieke inslag valt te verklaren waarom hij een ‘ex-roomse rebel’ is geworden. Zoals bekend zijn mystici ‘Dwarsliggers in naam van God’. Een boekje met die titel is uit 2002. Allerlei bekende namen komen daarin voor zoals Augustinus, Meister Eckhart, Ruusbroec en ook Dag Hammarskjöld, Etty Hillesum en Henri Nouwen. Van mij mag Bomans aan dat lijstje worden toegevoegd. Omdat Jezus ook God is.

Goes, 9 maart 2013

Naschrift:

Het volledige artikel van Herman Veenhof is tegen betaling hier te zien.

Anton de Wit heeft op 2 maart jl. een e-boek laten verschijnen met de titel ‘De honderdjarige’. Voor dit fictieve verhaal voert hij met een stokoude monnik een gesprek in een klooster in Toscane. Het blijkt een onwaarschijnlijk levensverhaal te zijn. De naam van de monnik? Godfried Bomans.

Gerelateerde artikelen:

–          Bomans en het klooster

–          Bomans als mystieke soloreligieus

–          Bomans en Rome deel III

–          En aangaande Jongeling: Bomans en Wouter van Dieren

***

Aanvulling per 4 april 2013

Hieronder de samenvatting van ‘Humor is overwonnen verdriet’ in het katern Letter & Geest van dagblad Trouw van 23 maart 2013 en enig commentaar.

Coen van Beelen begint zijn artikel over Bomans voortvarend door een bekend gezegde – Wie schrijft die blijft – hardhandig onderuit te halen. De meeste uitgebrachte boeken vallen immers rechtstreeks in de vergetelheid en van de boeken van de grootste schrijvers blijft er vaak maar een bekend, zoals de Max Havelaar van Multatuli. Zo lijkt dat ook met Bomans te gaan, die in 1971 op 58-jarige leeftijd overleed.
“De populaire schrijver”, zo schrijft van Beelen, “liet een geschokt en ontredderd Nederland achter, want hoewel Gerard Reve zichzelf tot volksschrijver had gekroond, was Godfried Bomans het werkelijk. Op het moment van zijn dood had hij 2,2 miljoen boeken verkocht, een krankzinnig aantal, en in het Hilversumse archief lagen kilometers audio- en videotape opgeslagen waarop Bomans’ markante beeltenis en karakteristieke stem waren vereeuwigd.”
Van Beelen verklaart het succes van Bomans met diens toegankelijke diepzinnigheid en onweerstaanbare humor. “Ja, met Bomans op televisie was het lachen geblazen, wisten de kijkers, maar vaak was de lach een middel om iets gewichtigers te kunnen zeggen.”

Van Beelen vraagt zich af welk boek, welk meesterwerk, van Bomans zal gaan voortleven. Dat is niet zo eenvoudig omdat het oeuvre van Bomans zeer divers is. De vele columns, verhalen en essays in ‘Elsevier’ en ‘de Volkskrant’ zijn in een “superieure stijl” geschreven en nog altijd “meer dan lezenswaardig,” maar ze lijken te gefragmenteerd te zijn om in het collectief geheugen te blijven hangen. ‘Erik of het klein insectenboek’ wordt wel altijd genoemd. Dat boek zal in de campagne ‘Nederland Leest’ in november gratis worden uitgedeeld onder de leden van de bibliotheek. Maar is de keuze van de CPNB – volgens van Beelen een humoristische fantasieroman die “niet representatief is voor Bomans’ rijke nalatenschap” – wel de beste? Van Beelen schrijft:
“Wie Bomans op z’n best wil zien moet zijn sprookjes lezen. Daaraan ontbreekt de humor niet, maar die gaat samen met een besef van tragiek en vooral van de dood, waardoor ze oproepen wat ‘Erik’ niet goed lukt: ontroering.” Ter illustratie voert Van Beelen ‘De koning die niet dood wilde’ op en hij eindigt met:
“Een goed sprookje veroudert nooit en houdt geen rekening met de leeftijd van de lezer. Wat dat betreft kan Bomans zich meten met een van zijn grote voorbeelden, de Deense schrijver Hans Christian Andersen. Net als de sprookjes van Andersen zijn die van Bomans zowel toegankelijk als tijdloos. Maar bovenal zijn ze in staat troost te bieden, zoals grote kunst dat kan. Als er één boek van Bomans moet overblijven, laat het dan zijn sprookjesboek zijn. Dat is een metgezel voor het leven.”

***

De sprookjes van Bomans zijn in de maand maart tweemaal in het zonnetje gezet. Dat is even juist als uniek. Daar komt het volgende bij. Beide keren is dat gedaan door de jonge(re) generatie. Journalist en schrijver Anton de Wit is van 1979 en Coen van Beelen is van 1987. Nog opvallender is dat Van Beelen onlangs cum laude is afgestudeerd in de moderne Nederlandse letteren.
Het is waar dat Bomans een bijzonder populair volksschrijver is geweest en misschien wel juist daarom nooit erkenning heeft gekregen van officiële literaire zijde. Het is niet zo dat Bomans nooit waardering heeft gekregen voor zijn werk. Zo waren de recensies na het verschijnen van zijn 7-delige verzamelbundel in de loop van de tweede helft van de jaren negentig van de vorige eeuw in de kwaliteitskranten, opvallend lovend. Géén van de recensenten was evenwel neerlandicus. Dat zegt zo’n beetje alles over het literaire klimaat waarin Bomans leefde. Van Beelen moet gezien worden als de (eerste) witte raaf. In een komend ‘1000-pootje’ zal gepoogd worden een antwoord te geven op de vraag waarom Bomans altijd buiten de literaire prijzen is gevallen.

De sprookjes van Bomans zijn inderdaad groots en bieden alleen al daarom troost. Inhoudelijk is dat lang niet altijd het geval. De ‘Herbergier van Pidalgo’ snijdt zijn eigen been af om zijn gasten een lekker stukje vlees aan te bieden en de aanhangers van de graaicultuur knopen ‘De rijke bramenplukker’ in de hoogste boom op. Verder valt er iets te zeggen over het karakter van ‘Erik’. Het is geen humoristische fantasieroman maar een regelrechte satire. Dat was voor mij (e.k.) aanleiding een ingezonden brief te sturen naar ‘Trouw’ die bekort op 27 maart jl. is afgedrukt. De tekst luidt:

Niet de beste van Bomans
Net als Coen van Beelen (Letter & Geest, 23 maart) acht ik de sprookjes van Godfried Bomans een betere keus voor de CPNB-actie ‘Nederland leest’ dan ‘Erik of het klein insectenboek’, maar om een geheel andere reden. ‘Erik’ is geen humoristische fantasieroman maar een geestig ‘satirisch sprookje’, zoals Arjen Fortuin in NRC Handelsblad aangaf.
Bomans was zich dat bewust. Hij schreef in 1941 dat men zijn boekje hoogstens aardig zou vinden omdat ‘de meesten het klankbord erachter niet bespeuren zullen.’ Door dit satirische karakter – de onderhuidse maatschappijkritiek – is ‘Erik’ een tamelijk moeilijk boekje dat minder toegankelijk is dan de sprookjes van Bomans. In die zin ben ik het met Van Beelen eens dat ‘Erik’ niet de beste keus is van de CPNB, bedoeld als (hernieuwde) kennismaking met deze schrijver. Desalniettemin juich ik de actie toe.