Rome II

Edward Krabbendam

Inleiding

In Bomans en Rome deel I werd ondermeer een beeld gegeven van de eerste 10 artikelen van het boek Wandelingen door Rome. Hier volgen de laatste 10.

Een eenvoudig man

Bomans is in de onmetelijke ruimte van de Sint Pieter geweest, waar mensen als nietige insecten verloren gaan. Daar was één plekje bijna

intiem te noemen, waar het zelfs naar bloemen rook. Dat was de kapel van de Presentatie waar de in 1914 overleden paus Pius X sinds 1945 in een glazen schrijn lag. Op 29 mei 1945 werd deze paus heilig verklaard, iets wat pausen zelden overkomt. Na een nauwgezet onderzoek van iemands levenswandel dat tientallen jaren kan duren, kan iemand heilig worden verklaard. Dat is dan iemand die “de Christelijke deugden op heldhaftige wijze beoefend heeft, een voorbeeld (is) ter navolging en een voorspraak in de hemel.” Wat dat laatste inhield verklaarde Bomans zonder iemand tot die zienswijze te willen overhalen. Het ging erom dat een heilige dicht bij God was en een goed woordje voor je kon doen.

Giuseppe Sarto werd in 1835 uit arme ouders geboren. Zijn vader was gemeentebode in Riese. Giuseppe bezocht het klein- en grootseminarie en werd achtereenvolgens priester, kapelaan, pastoor, bisschop en kardinaal. Hij was een goed mens, betrokken op ongelukkige mensen, was humoristisch en had een regelrechte afkeer van praal. Hij was een pure zielzorger en had niets van een diplomaat. Tegen zijn zin in maakte hij steeds promotie. Bomans schreef:

“Hij had in zijn heilige argeloosheid niet door, dat zijn voortdurende ootmoed hem sneller voortjoeg dan de felste ambitie had kunnen bewerken.”

In 1903 overleed paus Leo XIII. 63 Kardinalen uit alle delen van de wereld spoedden zich naar Rome want er moest een nieuwe paus gekozen worden. Giuseppe Sarto, inmiddels patriarch van Venetië, stapte in zijn gondel en voer door de Canal Grande naar het station waar hij een retourkaartje kocht en de trein nam. Hij had een linnen koffertje van iemand die een weekje wegbleef. Het conclaaf begon bemoedigend. Een Franse bisschop vroeg in zijn eigen taal iets aan kardinaal Sarto. Hij zei dat hij geen Frans sprak waarop zijn collega zei dat Sarto dan geen paus kon worden want zo iemand moest Frans spreken. Sarto reageerde met (vertaald): “Goddank kom ik niet in aanmerking voor paus.” De eerste stemming leek dat te bevestigen. Kardinaal Rampolla kreeg 24 stemmen, Sarto 5. Rampolla had ook de beste papieren. Hij was de secretaris van de overleden paus geweest. Voorts was hij een vroom priester, een geniaal diplomaat, van adellijke afkomst, polyglot en bevriend met de meeste vorstenhoven. Er kwam een tweede stemming met als uitslag 29 tegen 10. Sarto kon nog rustig gaan slapen. Bij de derde stemming werd hij zich van het gevaar bewust: 29 tegen 21. En het werd 30 tegen 24.

Bomans schreef:

“Sarto werd doodsbleek. Radeloos zag hij in het rond en begon met horten en stoten te spreken. (..) ‘Eminenties… mijn geweten dwingt mij U iets mede te delen… ik bezweer U dat ik geen kwaliteiten bezit om Paus te worden… ik heb ze niet, gelooft U mij, ik heb ze niet… het is Uw plicht, Uw dure plicht aan een ander te denken… vergeet mij… sono indegno! sono incapace!’”

Hierna zette de kardinaal uiteen waarom hij onwaardig was met als gevolg dat hij juist aantoonde een goede kandidaat te zijn. Na nog twee stemmingen stond Rampolla op 16, Sarto op 35. Sarto kwam in de buurt van de 42 stemmen die vereist waren om tot paus te kunnen worden benoemd. Hem werd gevraagd zich kandidaat te stellen. Sarto weigerde. Dat was nog niet eerder in de kerkgeschiedenis voorgekomen.

Een secretaris werd naar hem toegestuurd om hem over te halen. Daarna pakte kardinaal Ferrari het steviger aan. Hij gaf toe dat het pausschap erg was maar het weigeren van het pausschap veel erger. Ferrari voerde de druk nog verder op waaronder Sarto bezweek. De volgende dag kreeg hij 50 stemmen. Alle ogen waren op hem gericht.

Bomans schreef:

“Sarto blijft zitten, de handen op de knieën, de ogen naar de grond gericht. Hij beeft over het gehele lichaam. De kardinaaldeken treedt nu naar voren en stelt de beslissende vraag, die sinds Petrus tweehonderd en achtenvijftig maal geklonken heeft: ‘Neemt gij dit aan?’ (..) De lippen van de man, die zo zielsgraag een plattelandspriester had willen zijn, trillen. Het duurt even, voor hij antwoord geeft. Maar dan komt het: ‘Als deze kelk aan mij niet voorbij kan gaan, dan geschiede Gods wil.’

Na zijn jawoord maakte Sarto zijn pausnaam bekend, Pius, naar eerdere pausen met die naam die het meest omwille van de kerk geleden hadden. De lijdensweg van paus Pius X was begonnen.

De nieuwe paus, gewend aan wijde vergezichten moest het nu doen met de engte van de Vaticaanse tuinen. Hij werd balling. Wel onderhield hij contact met zijn vorige omgeving. Zo stelde hij het op prijs om met zijn oude secretaris te ontbijten en vroeg om een bordje bij te zetten. Dat kon niet want een paus at alleen. In gesprek met een prelaat, vroeg de paus wie dat had ingesteld. Na het antwoord zei hij:

“Mijn illustere voorganger, Urbanus VIII, heeft het tweede bordje afgeschaft, de huidige Paus zet het weer op tafel. Zo ontwikkelt zich de kerkgeschiedenis.”

Dat was de enige bres die de nieuwe paus in de muur van etiquette wist te schieten, een bres die na zijn dood direct werd gedicht: de paus at voortaan weer alleen.

Hoe opgesloten hij zich voelde blijkt wel uit het volgende. De paus had voortdurend de begeleiding van gewapende gardisten. Zij gaven hem het gevoel een opgebrachte arrestant te zijn.

Paus Pius X had een volle agenda en werkte hard. Enige jaren voordat de eerste wereldoorlog uitbrak, voorzag hij een grote oorlog, die in het midden van het jaar 1914 zou uitbreken. Hij hield niet op tegen dit grote gevaar te waarschuwen. Op 28 juni 1914 kreeg hij het bericht van de moord op Frans Ferdinand in Serajevo, wat de aanleiding was van de eerste wereldoorlog. Tegen zijn secretaris zei hij: “Ziedaar, Eminentie, de vonk van de grote brand.”

Daarna ging hij bidden voor hen die zouden gaan sterven. Zijn eigen gezondheid holde achteruit maar hij deed er nog alles aan om een ramp te voorkomen. De lawine was echter niet meer te keren: de oorlog brak uit. Tegen zijn lijfarts zei de paus:

“Dadelijk sterven er miljoenen mensen. Dat had ik moeten verhinderen en ik heb het niet gekund. Ach, ik heb het niet gekund!”

Deze Vredespaus stierf op 20 augustus 1914.

(Bomans ontleende de gegevens aan geschriften van deelnemers aan de pauskeuze die publiek gemaakt werden. Paus Pius X heeft daaraan een eind gemaakt. Deelnemers hebben sindsdien de zwijgplicht.)

Waarheden als koeien

In Florence werd in 1954 van 20 tot 26 juni een internationaal congres gehouden over vrede en de christelijke beschaving. Bomans werd uitgenodigd en nam direct de trein. Hij vroeg zich daarbij af hoeveel van de 300 congresgangers om de christelijke beschaving kwamen en hoeveel voor de resultaten daarvan: Florence.

Het zwakke punt van het congres was het thema. Vrede en christelijke cultuur waren oeverloze onderwerpen. Alleen een begrensd onderwerp kan met vrucht besproken worden. Daarnaast was er geen ruimte voor debat. Bomans verwachtte niet dat daardoor de waarheid aan het licht zou komen maar men leerde zodoende andere meningen kennen. De sprekers lazen hun stuk voor en gingen zitten. Het geheel werd geleid door een voorzitter die veel te aardig was om een goed voorzitter te zijn.

Na afloop werden 9 moties aangenomen. De eerste begon aldus: “Het vraagstuk der cultuur is voor de hedendaagse mens van vitaal belang.” En zo ging het door. De beweringen waren niet onjuist, het bezwaar was hun evidentie. Bomans schreef:

“Wanneer ik zeg, dat het in de zomer gewoonlijk warmer is dan in de winter, hieraan toevoegend dat een paard zich sneller voortbeweegt dan een rups, om mijn toespraak te besluiten met de mededeling, dat een zonsverduistering zich niet iedere dag voordoet en door een beroet glaasje moet worden gadegeslagen, dan zullen de aanwezigen, ofschoon huiswaarts kerend met drie waarheden, een gevoel van teleurstelling niet kunnen onderdrukken.”

Impressies op het Sint Pietersplein

Maart 1954. Door Rome gonsde het bericht dat de paus ziek was. Hoe zou het met Eugenio Pacelli gaan? Die vraagt werd overal gesteld omdat veel mensen zijn mogelijk heengaan als een persoonlijk verlies zouden ervaren. Dat kwam voort uit de manier waarop de paus invulling gaf aan zijn functie.

Net als Giuseppe Sarto (Pius X) was hij het liefst zielzorger van een parochie gebleven. Daarom maakte paus Pius XII van het Vaticaan een soort open parochie. Hij ontving in 1953 bijna 33.000 mensen in audiëntie. Dat vergde veel van hem. Daar kwamen zijn bestuurlijke taken bij en het geven van talrijke lezingen. Na 14 jaar was hij uitgeput.

Op 19 maart was hij voor het laatst te zien geweest. Op die dag verspreidde zich een gerucht door de stad waarop de mensen naar het Sint Pietersplein stroomden. Bomans was een van de naar schatting 100.000 mensen die zich spoedden naar “een der grootste scheppingen, die ooit uit een mensenbrein zijn voortgekomen.” Bomans was verbaasd over die schepping van Bernini. Het ging hem niet om de vier-dubbele zuilengang, de 372 kolommen en de 140 heiligenbeelden. Het ging hem om dat ene idee waaruit alles was voortgekomen: de kromming van de kolonnade.

Bomans schreef:

“In een zachte boog omarmen Bernini’s zuilen de ruimte, waardoor het effect ontstaat van een immense wijdte en tegelijk een zekere intimiteit. (..) Bernini heeft dit zo gewild. In een van zijn brieven spreekt hij over zijn marmeren accolade aldus: ‘Het zijn de armen van Christus, die de wereld omhelzen.’

Dat is precies, wat hier gebeurt. Majesteit en erbarmen. En dit is ook waarom, zo neem ik aan, elkeen zich hier ‘thuis’ gevoelt. Dat was terstond mijn eerste indruk en die is zo gebleven.”

De bronzen klok van de Sint Pieter sloeg op die 19de maart het middaguur. Er viel een stilte. Iedereen ging staan kijken naar een raam hoog in het Vaticaans paleis. De luiken gingen open en daar verscheen de paus.

Bomans schreef:

“Het plein davert van het Viva il Papa! (..) Men ziet aan de bewegingen, dat dit een zieke is, die met inspanning van alle krachten een belofte wil nakomen. (..) De mensen zijn ontroerd. (..) Vergeleken met de ovaties, die anders op dit plein weerklinken, is dit bijna stilte te noemen. De mensen kijken naar die uitgeteerde gestalte in de renaissance omlijsting van het raam en voelen zich de keel toegeknepen. (..) En dan komt de zegen. Langzaam, naar links, naar rechts en naar het midden, met de twee vingers van de hand gestrekt. Als wij opstaan van onze knieën, is het raam gesloten.”

(Deze paus is in 1958 overleden.)

Het wonder I

Waarom weende de Madonna der tranen?

Op 21 maart 1953 trouwden Angelo Jannuso en Antonina Giusto met elkaar. Antonina werd snel zwanger. Er deden zich complicaties voor. Op 29 augustus waren de pijnen niet meer te dragen. Antonina keek naar een Mariabeeldje dat aan de muur hing en zag tranen uit de ogen van de Madonna komen. Op hetzelfde ogenblik was de pijn en haar verlamming opgeheven. Antonina haalde er twee buurvrouwen bij. Ook zij zagen de tranen. Het bericht van de wenende Madonna ging als een lopend vuur door Syracuse en die stad kwam in beweging. Met duizenden stroomden de mensen naar de woning om getuige te zijn van dit onverklaarbare verschijnsel. Om ongelukken in huis te voorkomen, moest het beeldje van de politie tegen de buitenmuur gehangen worden. Iedereen kon nu zien dat het beeldje met tussenpozen huilde, vier dagen lang. Tienduizenden pelgrims trokken voorbij, uit Syracuse, later uit heel Sicilië en Zuid Italië.

Wat was daar gebeurd? Een wonder? Was het bedrog? Was het massa-suggestie? Die vragen hielden miljoenen Italianen bezig, evenals de vraag: wat zegt Rome?

Bomans vertrok naar Sicilië en sprak Antonina, een vrouw van 20 jaar, in haar armelijke huisje aan de Via degli Orti in Syracuse. Ze vertelde dat ze plotseling geheel genezen was en dat de bevalling normaal was verlopen. Tijdens het gesprek kwam de vader thuis. Hij had meer belangstelling voor de sneeuw die op dat moment in Nederland lag dan voor het wonder in eigen huis. De gebeurtenissen hadden hem wel wat gedaan. Hij was nu niet zo heel erg communistisch meer. (In die tijd waren communisten vaak atheïsten)

Bomans vroeg door. Nee, het beeldje zelf had niet gesproken, de lippen hadden niet bewogen. Het was een stem vanbinnen geweest. Aan iedereen had Antonina direct verteld dat haar kind, op Kerstmis geboren zou worden, wat ook gebeurde, nog wel een jongetje. Waarom de Madonna gehuild had, wist ze niet. En toen ze de tranen zag, dacht ze niets: ze schrok.

Het Mariabeeldje was inmiddels verhuisd naar de Piazza Euripide, een afschuwelijk boomloos pleintje in een buitenwijk van de stad, met rondom lage verwaarloosde huisjes, waarin nu allemaal winkeltjes waren gekomen met religieuze wansmaak. Het bewuste beeldje, dat op een marmeren voetstuk was geplaatst, was niet mooi en niet lelijk, gewoon uit een fabriek. Toen Bomans er was stond het plein stampvol met biddende mensen. Het was bijna geen bidden meer, maar afdwingen, bevelen, het wonder afschreeuwen.

In de nabijheid was een kantoortje dat over deze zaak ging. Bomans stapte er binnen. Er lagen talloze brieven, “één langgerekte jammerklacht van menselijke ellende. Ook zijn er vele dankbetuigingen (..) voor verhoorde gebeden.”

Bomans nam het rapport door van 6 scheikundigen waarvan er 3 niet-katholiek waren. Het waren echte tranen. Verder bleek dat geen van de duizenden identieke beeldjes gehuild had. Kon ook moeilijk: ze waren van gips. Bomans bladerde nog tientallen rapporten door en kwam tot de conclusie dat nog nooit in de geschiedenis een traan zo grondig, zo ernstig en zo hardnekkig was onderzocht.

Bomans merkte op dat er in de achterbuurten van Zuid Italië ontelbare stervelingen zaten te huilen maar alle aandacht ging naar de tranen van een beeldje. In die richting moest het antwoord gezocht worden op de vraag waarom Maria huilde.

Bomans schreef:

“Zij schreit, omdat er hier te veel van wonderen verwacht wordt en te weinig van daadwerkelijk medelijden en praktische sociale zorg. Zij schreit om de duizenden mismaakten en gebrekkigen op de Piazza Euripide, die er niet hadden hoeven te zijn, als er wat meer hygiëne en gezond verstand zouden heersen. Zij schreit om een tekort aan rapporten over toestanden, zo erg, dat zelfs de stenen wenen.”

Met deze opinie gewapend ging Bomans de volgende dag naar monseigneur Baranzini, aartsbisschop van Syracuse.

Het wonder II

Lammen lopen en blinden zien

Bomans was nog maar even binnen of bisschop Baranzini schoof hem de Osservatore Romano van 4 februari 1951 onder de neus, de krant met de officiële standpunten van het Vaticaan. Kardinaal Ottaviano wees op de hang van Italianen naar mirakels en verschijningen. Zij moesten zich daardoor niet laten meeslepen. Bisschop Baranzini was dus een gewaarschuwd man. En hij was nuchter. Hij zei:

“Toen ik dan ook hoorde dat in mijn eigen stad een beeldje van een Madonna schreide, was mijn eerste besluit: geen onzin in mijn diocees. En ik ging er heen, om er een eind aan te maken. (..) Maar er zijn momenten waar de natuur ophoudt en de bovennatuur begint. Ik heb niet veel van die momenten meegemaakt. Maar toen ik dat beeldje in mijn eigen handen hield en de tranen uit de ogen der Madonna mij over de vingers stroomden, toen wist ik: dit is zulk een moment.”

Ondanks de woorden van de hoogste autoriteit, geloofde de bisschop net zo hard in de tranen van de Madonna als dat hij op dat moment tegenover Bomans zat. Als bijkomend wonder wees de bisschop op het verdrievoudigde kerkbezoek en een stroom biechtelingen. En dan waren er de genezingen. Lammen liepen, blinden zagen en doven hoorden. 653 genezingen waren als wonder voorgelegd aan een commissie van 15 deskundigen waarvan ongeveer de helft niet-katholiek was.

Dit kon het werk van de duivel zijn, opperde Bomans. Dat was juist maar zou de duivel zichzelf tegenwerken?

De bisschop had zelf een wonder meegemaakt. Op 8 september, het feest van Maria Geboorte, hield hij een preek op de Piazza Euripide, waar het Mariabeeldje was heengebracht. Het plein stond vol met pelgrims. Tijdens het bidden van de rozenkrans klonk een kinderstem op: “Viva Maria! Viva la Madonna!” Het was een meisje van acht jaar dat zonder stem geboren was, en nooit gepraat had.

Bomans en de bisschop gingen naar buiten voor een wandeling door Syracuse, “een van de oudste en een van de mooiste steden, die ooit door mensenhanden gemaakt zijn.” Ze liepen de kathedraal in. De kerk van Syracuse is de eerste dochter van de heilige Petrus, die in het jaar 59 de parochie stichtte.

Daarna gingen ze op bezoek bij de familie Moncada. Door kinderverlamming kon de kleine Enza haar rechterarm niet meer bewegen, wat de dokters ook deden. Haar vader nam haar mee naar het huilende Mariabeeldje. Een paar tranen vielen op haar verstijfde armpje en de verlamming was verdwenen. Ze kwam de kamer binnenhuppelen en gaf het bezoek een stevige hand.

Een paar straten verderop bezochten ze een huis van een jongen die volkomen doof was geweest. Nu zat hij op school voor normale kinderen. In het begin had hij alles zo ‘luid’ gevonden maar dat was inmiddels voorbij. De bisschop zei tegen Bomans:

“Zo kan ik u alleen in Syracuse nog vijf kinderen laten zien. (..) Ik ben expres met kinderen begonnen, omdat hysterie daar praktisch is uitgesloten. Nu zullen we een paar volwassenen bezoeken. Daar kunnen we tot de avond mee doorgaan. Maar laten we ons tot drie hier in de buurt beperken.”

Maria Salvo had tien jaar onbeweeglijk op bed gelegen. Nu stond ze in haar kamer, stralend van gezondheid. Frederico Amore Campolato kon Bomans zien terwijl hij in 1935 blind was geworden. En de dertigjarige Alfonso Belfiore kwam wat onzeker naar hem toegelopen. Hij had niet eerder gelopen door verlamming van de benen. Zijn spieren moesten nog wennen aan de ongewone beweging.

Tijdens hun tocht door de stad had Bomans 5 genezen personen gezien, de bisschop 12. Het ging om dronkaards, overspeligen en een publieke vrouw. Zij waren op het rechte pad gekomen. Dat was voor de bisschop het grootste wonder want “armen en benen vergaan, of ze gezond zijn of niet. Maar de ziel vergaat nooit en moet tot elke prijs gered worden. Vergeet vooral dit wonder niet, als u naar Holland schrijft.”

Bomans besloot dit stuk met:

“Hij geeft mij een klein kruisje op het voorhoofd en loopt kalmpjes heen. Ik kijk hem na. Al zou ik in geen wonder geloven, dan geloofde ik nog in die man. Want wonder of geen wonder, ze hebben daarginds in Syracuse een bisschop, die op zich de treinreis waard is.”

Een raadsel werd opgelost

Wandelend door Rome, zocht Bomans naar tekens uit het vaderland, en vond vrijwel niks. Wel stuitte hij op iets, dat in geen gids van Rome stond vermeld, omdat het onlangs aan het licht was gekomen. In de tuinen van de Villa Borghese lag een marmeren leeuw. Die leeuw was zeer geliefd. Talloze kinderen werden erop geplaatst om een foto te maken, die in bijna alle Romeinse fotoalbums te vinden was. Het opmerkelijke was dat deze leeuw 7 pijlen tussen de voorpoten geklemd hield, verwijzend naar de Zeven Provinciën. Ons eigen nationale beest lag daar, midden in Rome. Hoe kon dat nou?

Ongeveer 100 meter verderop stonden twee marmeren maagden en nog wat verder stond een beeld van wel 3 meter hoog. Was dit een senator? Een nobel veldheer? Nee, het was “Joan Derck van de Capellen tot den Pol, lid der Overijselse Ridderschap, voorman der ‘Keezen’ of Patriotten en eerzaam huisvader op huize Den Pol, te Staphorst.”

Wie was deze Van de Capelle (1741-1784)? Bomans had een boekje uit 1784, vol lof voor de zojuist ontslapene. Hij had een zetel gehad in de Staten van Overijssel. Soms had hij zijn nek uitgestoken, correspondeerde met enkele grote mensen en had enige geschriften op zijn naam.

Volgens Bomans was hij geen groot man, maar een man, “in een tijd die tot de kinderachtigste behoort uit onze vaderlandse historie. Geen wonder, dat de dwergen om hem heen hem als een reus beschouwden, de evenknie van De Witt en Oldenbarneveldt. De importantie, die zijn tijdgenoten hem toedichtten, is buiten alle proportie.”

Waar kwamen die beelden dan vandaan? In 1783 was een Italiaanse beeldhouwer in Holland geweest en had de opdracht gekregen een beeldengroep te maken met Van de Capellen, de maagden en de leeuw. Wie was de opdrachtgever? Volgens professor Bandinelli, die deze beelden onder de aandacht had gebracht, was dat ‘la Nazione olandese’. Die natie bestond toen nog niet, wel de Zeven Provinciën. Ook andere mogelijke opdrachtgevers vielen volgens Bomans af. Het was wel denkbaar dat Van de Capellen, bedwelmd door de wierook van zijn tijdgenoten, de opdracht zelf had verstrekt.

Terwijl Giuseppe Cerracchi er in Rome lustig op los hakte, ging ons volk ten onder aan de Fransen. De beeldhouwer begreep dat er iets in ons land gaande was – vermoedelijk was baron di Coppello- Polo er de baas geworden – en bezocht Amsterdam, waar hij hier en daar aanklopte. Niemand had ooit van Van de Capellen gehoord. De beeldhouwer ging naar Parijs, deed in 1800 mee aan een complot tegen Napoleon en verloor zijn hoofd onder de guillotine.

Het atelier van Cerracchi, waar de ‘Engel der Bataven’ met uitgespreide armen stond te wachten, stond op het grondgebied van de prinselijke familie Borghese. De huur liep op. In 1839 werd de beeldengroep eigendom van de familie Borghese. De beelden kwamen in de tuin te staan en begonnen traag te zwerven totdat ze goed stonden. Zo werd de groep uiteengeslagen.

Het Nederlandse Ministerie voor Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen had een verzoek ingediend de beelden weer bijeen te brengen. Bomans zag dit ‘grandioso mausoleo’ van Joan Derck van de Capellen tot den Pol, in gezelschap van beelden van Goethe, Chateaubriand en Victor Hugo, liever niet samengebracht.

(In ‘Godfried’ van september 2009 schonk Fred Berendse aandacht aan deze kwestie. De gemeente Zwolle was er na 225 jaar achter gekomen, dat het in Italië bestelde en betaalde (45.000 gulden) praalgraf van Joan Derk baron van de Capellen tot den Pol niet was afgeleverd. Dat willen ze alsnog want het is, volgens bevoegde zijde, een cultuurhistorisch erfgoed van groot belang.)

Gedachten achter een bord spaghetti

(Dit artikel bestaat uitsluitend uit het letterlijk overgenomen begin van Bomans’ pleidooi voor verwondering en poëzie.)

“Stel u voor: een plankje, met daaronder twee wieltjes en erop een gemakkelijk fauteuiltje. Men gaat in dit fauteuiltje zitten, drukt op een knop en hoort een gezoem, als van een wesp die tegen een raam gonst en er niet uit kan; vervolgens draait men een krukje om waarop het cijfer 1 staat en rolt statig de wijde wereld in. Het kan ook sneller. Dan draait men naar cijfer 2. Maar wie de wind om zijn hoofd wil voelen en de aarde in langzaam wentelende cirkels om zich heen zien wervelen, die kiest het cijfer 3. En daar gaan we dan, berg op, berg af, dwars door het land, dat Italië heet. Soms houdt het gezoem op. Verontrust u niet. Er is op gerekend. U draait een kraantje open, waarop ‘riserva’ staat en gonst tevreden verder. U moet nu wèl uitkijken. Zodra u een blinkend apparaat ziet, waaraan een slang bevestigd is, houdt u stil. Er treedt een bijzonder beleefde man naar voren, voorzien van een witte pet, bruine handschoenen en het vaste voornemen u ter wille te zijn. Laat hem rustig begaan, hij heeft het goed met u voor. Hij schroeft een dop achter uw fauteuiltje los, steekt daar een slang in en laat een heldere vloeistof naar binnen stromen. U zult het niet geloven, maar dit is voldoende: u kunt nu weer uren doorgonzen. In ruil hiervoor verlangt hij niets dan enige beduimelde papiervodden, die u in overvloed bij u hebt. (..)

Eén fout moet u met zorg vermijden. Het is de fout, die de meeste mensen maken. Zij noemen die heldere vloeistof benzine, die vodden geld en het fauteuiltje een Vespa. Het vreemde gevolg hiervan is, dat zij ophouden zich te verbazen. Misschien is in deze zonderlinge wereld dit wel het meest verbazingwekkend: de bereidheid van de mensen, om in ruil voor een paar woorden hun verrassing prijs te geven. Als bij Andersen een student in een vliegende koffer naar Turkije vliegt, bij Grimm een tovenaar over een afstand van honderden kilometers met iemand kan spreken of in Moeder de Gans de boze stiefmoeder het beeld van Sneeuwwitje in een spiegeltje ziet, dan noemen wij dat een sprookje. Nu deze wonderen gerealiseerd zijn, noemen wij het een straaljager, een telefoon en een televisie-apparaat. Het is wel duidelijk, dat dit aan het sprookje niets verandert. Wij leven inderdaad in een sprookjesachtige tijd: wij hebben het alleen niet in de gaten. De poëzie van de moderne techniek ontgaat ons. Eerst als wij, gelijk ik hierboven deed, haar uitvindingen omschrijven in de termen, die Andersen zou gebruikt hebben, wordt het bijna ongeloofwaardige van de omstandigheden, waarin wij leven, ons bewust.”

(Bomans is in 1954 op een Vespa van Rome naar huis gereisd.)

Twee Romeinse guiten

In dit stuk bracht Bomans twee schilderijen onder de aandacht. Het eerste is van Nicola Caffè. Hij schilderde het Sint Pietersplein stampvol met priesters, in haast panische onderdanigheid voor hoger geplaatsten zoals bisschoppen, die door hoffelijkheid gedreven zich ook vooroverbuigen naar de priesters. Het is een orkaan van wederzijdse hoffelijkheid waarin alle figuurtjes schuin voorovergebogen staan. De eindeloze herhaling van dit onderlinge huldebetoon wekt de indruk van een verwoede zinloosheid.

Eeuwenlang had de geestelijkheid met haar specifieke kleding het straatbeeld van Rome bepaald. Dat was normaal. In de moderne tijd met geheel andere inzichten werd de priester, volgens Bomans, als iets vreemds, zo niet als iets vijandigs gezien. Hij had enige tijd op de Piazza di Spagna gewoond, boven een klooster en schreef:

“De gehele dag door liep tussen het verkeer een zwarte draad geestelijken naar en uit het huis onder mij, als een dunne stroom mieren, die hardnekkig een verborgen bedoeling nastreven. (..) Overal kon men (in de stad, e.k.) de vaste paden traceren van religieuzen, die zich van en naar hun veilige korven spoedden. Vlak bij zo’n korf, de Gregoriana of het moederhuis van een religieuze orde, wriemelde het van zwart gerokte of wit gehuifde insekten, met hun wonderlijke dekschildjes en wijd uitstaande voelsprieten. Soms zag men hele wolken van nonnen de straat oversteken, alsof er iemand met een stok ergens gewoeld had en dit er uit te voorschijn was gekomen. Vooral op het Sint Pietersplein was hun aantal soms verbijsterend.

Ik heb toen dikwijls gedacht: hoe zou een niet-katholiek dit verschijnsel ervaren? Mij dunkt: met een gevoel van geïrriteerdheid. Overal ontmoet hij personen, die zich zeer duidelijk van het soort leven, dat hij bemint, gedistantieerd hebben en dit ook nadrukkelijk in hun klederdracht te kennen geven. Daar zit een afwijzing in, die op den duur iets berispends heeft. Ik kan mij voorstellen dat zelfs een gelovige katholiek, die hier langer woont dan gewoonlijk een toerist beschoren is, met vlagen van anti-clericalisme te kampen heeft.”

Het gevoel van anti-clericalisme werd vertolkt door Nicola Caffè en Canevari, destijds 33 jaar. Bomans zocht hem op. Was het bij Caffè zo, dat hij in een karikatuur de waanzinnige saamhorigheid schetste van een gemeenschap waar hij buitenstond, Canevari was subtieler: “Hij heeft de situatie omgedraaid. Hij heeft de gemeenschap der religieuzen voorgesteld als uitgesloten buiten die der leken.”

Canevari had diverse schilderijen met dat thema gemaakt, waaronder een met 7 nonnen in een iets te korte lange rok, die naar een portemonnee reikten.

Nederlanders in Rome

Nederlanders die Rome voor het eerst bezochten, vonden veel van wat ze daar aantroffen raar. Raar was alles wat van thuis afweek. Daarom haalde Bomans zulke mensen graag van het station af want zij verbaasden zich over allerlei dingen, die Bomans ook verbaasd had, maar dat alweer was vergeten, zoals kinderen die om middernacht nog over straat liepen en het vragen naar biefstuk met aardappeltjes, wat in heel Rome niet te krijg was. Toch bleven Nederlanders maar proberen. Helaas, er was geen Hollands restaurant, daarvoor is ons land te klein. Een Italiaan daarentegen kon wel in ons land terecht voor de eigen keuken. Door gebrek aan grootte moeten we ons aanpassen en andere talen leren spreken. Engelsen en Amerikanen kunnen zich echter veroorloven geen vreemde taal te spreken.

Na de eerste fase van verwondering trad na enige weken de volgende fase aan, waarbij de verwondering de andere kant opsloeg. In Nederland gingen de kinderen te vroeg naar bed en er werd in ons land te veel aardappel gegeten. Over zulke Nederlanders schreef Bomans:

“Hij wordt overdreven Italiaans. Dit is een kritieke toestand, die somtijds nadert tot de grens van landverraad.”

Zo kon het gebeuren dat zij de waarde van een dubbeltje niet meer kenden en dat ze moesten zoeken naar een Nederlands woord dat maar niet te binnen wilde schieten, hoewel mensen die al jaren in Rome woonden, vloeiend Nederlands spraken.

Dan volgde de ideale fase waarover Bomans het volgende opmerkte:

“Zij kan omschreven worden als de toestand van de vreemdeling, die zich van deze kwaliteit bewust is en zich nochtans thuis gevoelt. Die blij is in Rome te zijn en tegelijk weet, dat hij bij Amsterdam behoort. Die de Sint Pieter kent, zonder de Westertoren te verzaken. Die de Italiaanse gebeurtenissen op de voet volgt en tevens een trouw abonnee is van zijn Nederlandse lijfblad.”

Vergeten Nederlanders in Rome

Rome trok vanouds kunstenaars uit de hele wereld aan. Ieder land had zo z’n eigen enclave bestaande uit schrijvers, schilders en beeldhouwers. De Duitse enclave is vermoedelijk de grootste geweest. Bomans deed onderzoek naar de Nederlandse, die al in de zeventiende eeuw bestond onder de naam ‘vogelbent’. De schrijvers Busken Huet, J. Kneppelhout en Carel Vosmaer deden daar in de negentiende eeuw inspiratie op, evenals schilders als Hendrik Voogd, Cornelis Apostool, Abraham Teerlink en anderen.  •

Naschrift

Oorspronkelijk zou aan dit deel een weergave van Bomans’ bezoek in 1969 aan Rome worden toegevoegd. Dat komt in een afzonderlijk 1000-pootje dat hopelijk over een maand zal verschijnen.

Alle citaten zijn in originele spelling overgenomen. Op een enkele plek is iets gewijzigd.

De namen van boeken, kranten en dergelijke zijn cursief afgedrukt, evenals een aantal citaten van Bomans. Alle teksten tussen haakjes zijn aanvullingen van de samensteller.

Voor ‘Bomans en Rome deel III klik hier

Verantwoording illustraties

  1. Bomans in het Colosseum. Foto uit 1953 of 1954, detail, gespiegeld. Bron: Herinneringen aan Godfried Bomans, 1972.
  2. Luchtfoto van Rome, verkleind en bijgesneden. Bron: Wikipedia.
  3. Scan van bidprentje met paus Pius X. Dit prentje bewaarde mijn moeder in haar oude missaal.
  4. Scan van de leeuw met de zeven pijlen behorende tot het grafmonument van Van de Capellen tot den Pol. Bron: ‘Godfried’, september 2009.
  5. Scan van beeld van Van de Capellen tot den Pol. Idem.
  6. Scan van Bomans op zijn Vespa uit vermoedelijk 1954. Bron: ‘Godfried Bomans’ (2010).

Bijlage

Nieuwsbericht op deze site van (ongeveer) bovenstaande datum:

Het tweede deel van Bomans en Rome is nu op deze site geplaatst. Het gaat ondermeer over een paus die geen paus wilde worden, over een Mariabeeldje dat huilde waarna vele wonderen zich voltrokken, over een Nederlandse leeuw die als foto in bijna alle Romeinse fotoalbums terechtkwam en over de scooter, die poëtisch bekeken moest worden.